(Verhaal van Rebecca, Fietsersbond lid)
Ik ruim mijn bureau op en doe mijn jas aan. Op het moment dat ik bedenk dat ik de laatste op het kantoor ben en moet afsluiten, hoor ik allerlei geluiden die ik niet kan plaatsen. En net op het moment dat ik de buitendeur wil openen, gaat de lift open. Nota bene de lift die veel te lang om onduidelijke redenen niet hersteld werd. Net die lift gaat net op dat moment open. “Je mag de deur open laten” zegt ze vriendelijk. “Heb je een sleutel bij?” antwoord ik luchtig. Natuurlijk wist ik dat er nog iemand aan het werk was. Echt.
Ik fiets naar huis. Het is koud en ik heb uiteraard koude handen. Ik dwars een andere fietser. “Je lucht. Godverdoeme!”roept hij. Met zijn mond vol eten, denk ik. Vast hete patatten. Ik vraag: “Wukke? Wablieft?”. Maar hij is al verder. Ik ben in de war. Mijn fietslicht is aan. Dus waarom heeft hij het over mijn “lucht”? En dan valt de spreekwoordelijke frank.
Eigenlijk zei hij: “Excuseer voor het storen. Mag ik er u beleefd attent op maken dat het licht van uw fiets vermoedelijk verkeerd afgesteld is. Het hindert mij. Zou u dit daarom kunnen aanpassen? Alvast dank bij voorbaat. Nog een prettige avond”. En hij heeft een punt: mijn fietslicht staat omhoog gericht – mijn fiets moet in het fietsenrek een duwtje gekregen hebben. Ik pas dit aan.
Mijnheer “lucht” doet mij denken aan iets wat ik een tijdje geleden meemaakte. Ik fietste met de kinderen. We reden op het fietspad dat door een haagje van de weg gescheiden is. De kleinste fietste toen nog op haar driewieler. Ze taterde vrolijk en ik duwde haar, zodat we niet te veel achter kwamen op de broers. We werden ingehaald door een fietsende dame. Die zei iets tegen ons, maar we konden het niet verstaan. Wat verder bleef ze naast de jongens fietsen, en riep tegen hen. Het enige wat ik uit de tirade kon begrijpen, was “dat het lang genoeg geduurd heeft”. En dan fietste ze verder. Ik was verbouwereerd. Ik vroeg de jongens wat die dame hen geroepen had. De oudste haalde zijn schouders op. “Ik heb het niet begrepen.”. Maar best, dacht ik. Ik nam aan dat we de dame hinderen met ons rustig fietstempo – het tempo van een driewieler en twee kinderfietsjes. Ik hoopte dat de kinderen wisten dat het probleem niet bij hen zat.
Kort voor ik thuis kom, dwars ik een jogger. Hij heeft een lichtje vastgemaakt – op ooghoogte – aha. Wat verder dwars ik nog een fietser met fietslichtje op zijn helm. En ja, ook dat licht schijnt in de ogen. En ja, dat hindert. Even. En het is ook niet meer dan dat. Ik denk nog eens terug aan meneer lucht.
“Beste zeer geachte heer. Ik laat u weten dat ik uw vraag goed ontvangen heb. Het doet me plezier u te laten weten dat ik uw vraag heb kunnen oplossen. Dank voor deze suggestie.”